Ons verhaal, mama 35 jaar
1 november – Laatste keer dat mijn zoon bij mijn zus sliep
Zoals altijd was mijn zoon geïrriteerd toen we thuiskwamen. Hij kon niets verdragen, was huilerig en snel boos. Op mijn vraag wat er scheelde, kwam telkens hetzelfde antwoord: "We hebben bijna niet geslapen, ik ben moe." Dus ging hij vroeg naar bed. Verdere vragen stelde ik niet.
13 november – Mijn zoon vertelt iets wat alles verandert
We lagen samen in bed toen hij zei: “Mama, ik moet je iets vertellen, maar ik durf niet goed.”
Ik antwoordde rustig dat hij bij mij altijd veilig was, dat hij alles kon zeggen.
Toen vertelde hij dat wanneer hij bij mijn zus bleef slapen, haar jongste zoon – de neef – dingen deed die hij niet leuk vond. Dingen met zijn lichaam.
Ik bleef kalm. Ik zei dat hij ongelooflijk dapper was, dat hij veilig was nu, en dat we er morgen samen over zouden praten. Hij zuchtte van opluchting. Hij zei dat hij wilde dat het stopte en dat hij nu wist dat hij het nooit meer moest doen.
Toen ik beneden kwam, stortte ik in. De grond zakte weg. Ik kon het nauwelijks navertellen aan mijn man. De paniek, de pijn, de misselijkheid… alles overspoelde me.
Ik ging meteen op zoek naar hulp en kwam terecht bij het ZSG in Gent. Diezelfde avond nog kreeg ik telefoon. Ze begeleidden me in hoe ik moest reageren. Ondertussen kwam mijn zoon terug naar beneden. Hij kon niet slapen. Hij huilde stilletjes, dicht tegen ons aan in de zetel.
Gevoelens: verwarring, verdriet, schuldgevoel, misselijkheid, onmacht, onbegrip
2 november – De onveiligheid komt binnen
Vanaf die avond sliep hij nooit meer alleen. Elke avond moest ik bij hem blijven tot hij in slaap viel. Soms duurde dat tot bijna middernacht. Zijn hoofd zat vol herbelevingen.
Hij begon zijn gedachten neer te tekenen. Dus gaf ik hem een schrift. Elke avond las ik hem voor terwijl hij tekende of vragen neerschreef. Daarna bespraken we samen wat hij had geschreven. Vragen voor de psychologe schreven we apart op. We namen het schrift telkens mee naar de sessies.
Gevoelens: krop in de keel, misselijkheid, sterk houden, glimlachen en zorgzaam zijn maar tegelijk sterven vanbinnen
16 november – Het ongeloof
Ik ging na mijn werk langs bij mijn zus. Alleen zij en haar man waren thuis. Ik vertelde hen wat mijn zoon had verteld. Ze reageerden terughoudend en wilden eerst met de neef praten voor ze verder reageerden. Dat begreep ik. Ik vertrok met het idee dat het gesprek kalm en respectvol zou verlopen.
Die avond belde mijn zus. Overstuur. Ze zei dat de neef alles had toegegeven.
“Alles” op dat moment betekende: hij zocht porno op van mannen met mannen, gebruikte een app genaamd ‘Spin the Wheel’, en liet mijn zoon aan het rad draaien om te bepalen wie wat bij wie zou doen.
De regels waren bizar. Eén uur seksueel spel, en daarna een uur praten als beloning. Want mijn zoon hield van praten met de neef.
Mijn zus vertelde me dat ze de neef had geslagen uit woede. Ik zei haar dat dat niet de oplossing was, dat hij dringend hulp nodig had. Ze beloofde dat hij naar een psycholoog zou gaan.
Gevoelens: hulpeloosheid, verlies, ongeloof – ik had die jongen graag.
30 november – De pijn van victim blaming
Mijn zus kwam langs. Ik had haar beloofd haar te helpen met haar make-up voor een werkfeest. We hadden nog contact omdat ik dacht dat ze het serieus nam en dat de neef effectief hulp kreeg. Maar toen wist ik nog niet hoe diep het allemaal zat.
Ze begon te vertellen wat de psycholoog van de neef had gezegd: dat het om experimenteren ging, geen misbruik. En toen kwamen de uitspraken die mijn wereld deden wankelen:
• “Waarom wilde hij dan zo graag komen spelen en slapen als hij het niet graag had?”
• “Ze wilden het allebei. Het was maar een spel.”
Op dat moment verbrak ik het contact. Ze minimaliseerde alles. En de neef ging amper twee keer naar een psycholoog. Alles werd weggewuifd als ‘experimenteren’.
Gevoelens: ongeloof, besef, neergeslagen, kwaad, agressie, maagpijn, onveilig, aangevallen, schuldgevoel
4 december – De eerste stap naar herstel
De eerste afspraak bij de psychologe van het ZSG. Mijn zoon mocht kiezen of hij alleen wilde gaan of met mij erbij. Hij wilde dat ik bleef. Natuurlijk bleef ik.
Ik luisterde. Ik keek hem aan. Ik hield me sterk. Want hij moest voelen dat ik er was. Dat hij op mij kon steunen.
Maar diep vanbinnen… stierf ik een beetje.
Gevoel: niet te geloven dat ik daar zat met mijn kind, beelden in mijn hoofd die ik niet meer wegkrijg
Hoofdstuk 2 – De onveiligheid komt binnen
Vanaf de avond van zijn onthulling veranderde alles.
Mijn zoon, ooit een kind dat rustig insliep na een verhaaltje, kon plots niet meer slapen. De rust die zijn kamer altijd gaf, was verdwenen. Zijn bed voelde niet meer veilig. Elke avond bracht ik hem naar boven, zoals we altijd deden. Ik las hem voor, probeerde een warme sfeer te creëren, maar hij bleef onrustig. Zijn blik dwaalde af. Zijn lichaam verstrakte. Hij zei dat zijn hoofd te vol zat om te kunnen slapen.
En telkens kwam hij weer naar beneden. "Mama, ik kan het niet." Niet zomaar angst, maar iets dat dieper zat. Wat hij had meegemaakt, begon zich in de stilte van de nacht opnieuw op te dringen. De beelden, de gevoelens, de verwarring.
Ik begon dan maar naast hem te liggen tot hij sliep. Soms duurde dat tot diep in de nacht. Ik moest mezelf telkens opnieuw rustig houden. Niet huilen. Niet instorten. Hij keek naar mij om te zien of ik oké was. En dus glimlachte ik, hield zijn hand vast, vertelde hem dat alles goed kwam. Maar diep vanbinnen voelde ik de wanhoop knagen.
Omdat hij het moeilijk vond om te praten, gaf ik hem een schriftje. Een plek waar hij vrij was om te tekenen wat er in hem leefde, of korte zinnen neer te schrijven. Vragen, gedachten, angsten. Terwijl ik las, krabbelde hij zijn emoties neer. En daarna bespraken we wat hij had getekend. Het werd een ritueel. Zijn schriftje werd een spiegel van zijn binnenwereld.
De vragen die hij opschreef, namen we telkens mee naar de psycholoog. Hij vond het fijner als ik ze doorgaf, omdat het soms te moeilijk was om ze hardop te zeggen.
En ik? Ik hield me vast aan het enige wat ik nog kon doen: er zijn. Niet weggaan. Niet breken. Hem elke avond opnieuw tonen dat hij niet alleen was.
Hoofdstuk 3 – Het ongeloof
Na mijn werk ging ik langs bij mijn zus. Alleen zij en haar man waren thuis. Ik vertelde hen wat mijn zoon me had toevertrouwd. Dat hij bij haar zoon dingen had meegemaakt die niet goed voelden. Dingen die hij niet begreep, die hem verdriet deden.
Ze reageerden terughoudend. Ze zeiden dat ze eerst met hun zoon wilden praten voor ze er verder op konden ingaan. Dat begreep ik, dus ik ging naar huis met het gevoel dat ze het gesprek open zouden aangaan.
Die avond belde mijn zus me op. Ze klonk overstuur. Ze vertelde me dat haar zoon had toegegeven wat mijn zoon verteld had. Dat hij dingen had laten gebeuren die niet konden. Spelletjes die geen spelletjes waren. Ze zei dat hij filmpjes had opgezocht op zijn telefoon en een app gebruikte waarbij er zogenaamde ‘uitdagingen’ gekozen werden. Mijn zoon moest dan iets doen, of het werd bij hem gedaan. Het werd gepresenteerd als een wederzijds spel, maar mijn zoon voelde zich helemaal niet goed bij wat er gebeurde.
Hij hield van praten met zijn neef, vertelde ze, en dat werd als beloning gebruikt: een uur ‘spel’, dan een uur praten. Dat raakte me diep. Want het toonde hoe kwetsbaarheid misbruikt kan worden.
Mijn zus vertelde me dat ze heel boos was geworden op haar zoon. Dat ze geschrokken was en niet wist wat te doen. Ik vroeg haar om hulp te zoeken, om professionele begeleiding voor hem te zoeken. Ze beloofde dat te doen.
Ik hing op met een zwaar hart. Alles draaide in mijn hoofd. Ik voelde verdriet, onmacht, en rouw — want dit was niet alleen een verlies van vertrouwen, maar ook een verlies binnen mijn familie. Iemand die ik graag zag, had mijn kind pijn gedaan. En ik wist: vanaf nu zal niets ooit nog hetzelfde zijn.
voldoet aan het beleid:
Hoofdstuk 4 – De pijn van onbegrip
Mijn zus kwam langs omdat ik haar had beloofd haar te helpen met haar make-up voor een werkfeest. Op dat moment hadden we nog contact. Ik dacht dat ze alles ernstig nam, dat haar zoon hulp kreeg, dat ze zijn gedrag niet goedpraatte. Maar we wisten toen nog maar een fractie van wat mijn kind had meegemaakt.
Tijdens dat bezoek veranderde er iets. Ze begon te praten over de psycholoog van haar zoon, die had gezegd dat het ‘gewoon experimenteren’ was. Dat het allemaal niet zo ernstig was. En toen kwamen er uitspraken die me volledig uit balans brachten:
“Waarom wilde hij dan zo graag blijven slapen als hij het niet leuk vond?”
“Ze deden het allebei. Ze waren gewoon aan het spelen.”
Het was alsof iemand me in het gezicht sloeg. Alsof het lijden van mijn kind werd weggewuifd. Alsof het verhaal niet geloofd werd. Alles in mij riep dat dit niet klopte. Dit was geen onschuldig spel. Mijn zoon had het me verteld omdat hij zich niet goed voelde, omdat hij bang en gekwetst was, omdat hij het niet wílde.
Ik voelde hoe ik vanbinnen op slot ging. Ik kon dit niet aanhoren. Niet terwijl mijn zoon zo dapper was geweest om te vertellen wat hem overkomen was. Niet terwijl ik elke avond naast hem lag tot hij eindelijk kon slapen, uitgeput van verdriet en angst.
Die dag besloot ik het contact te verbreken. Niet uit haat, maar uit zelfbescherming — en om mijn zoon te beschermen. Want je kan iemand niet blijven toelaten in je leven die zijn pijn minimaliseert.
Ik had gehoopt op erkenning. Op begrip. Op actie. Maar in plaats daarvan kreeg ik afstand, twijfel, en het gevoel dat we er alleen voor stonden.
Hoofdstuk 5 – De eerste stap naar herstel
De eerste afspraak bij de psychologe in het ZSG was een mijlpaal. Een begin van iets nieuws. Mijn zoon mocht zelf kiezen of hij alleen wilde praten of dat ik erbij zou blijven. Hij keek me aan en zei vastberaden: “Ik wil dat jij erbij bent, mama.”
Natuurlijk bleef ik.
Ik zat naast hem, hield zijn hand stevig vast, en luisterde. De psychologe stelde zachte, rustige vragen. Mijn zoon antwoordde eerlijk. Soms met volle zinnen, soms met een knik. Ik was er niet om te spreken, maar om te zijn. Zodat hij wist: je bent niet alleen.
Als ouder wil je je kind beschermen tegen alle pijn. Maar nu moest ik hem ondersteunen terwijl hij sprak over iets wat geen enkel kind ooit zou mogen meemaken. Ik kon de emoties op zijn gezicht zien. De twijfel. De schaamte. De opluchting ook. Hij voelde dat hij serieus genomen werd.
Ik hield me sterk. Ik moest. Want hij moest voelen dat hij op mij kon bouwen. Dat ik hem geloofde. Dat ik er altijd zou zijn. Dat zijn woorden niet te groot of te moeilijk waren voor mij.
Maar vanbinnen brak er iets. Het was alsof ik een stukje van zijn lijden op mij nam, zodat hij het even niet alleen hoefde te dragen. Er kwamen beelden in mijn hoofd, gedachten die ik niet meer kwijt raakte. Maar dat was het waard. Want mijn zoon zette een eerste stap. En dat betekende alles.
Dit was het begin van zijn weg naar herstel. En mijn weg als ouder, om hem daarin elke dag bij te staan.
Hoofdstuk 6 – Moeilijkheden op school
Na de onthulling werd het steeds duidelijker dat mijn zoon het moeilijk had op school. Hij raakte sneller gefrustreerd, had last van stemmingswisselingen en kwam vaker in conflict met klasgenoten. Dingen die hij vroeger gewoon van zich af kon laten glijden, raakten hem nu veel dieper.
Zijn juf begon signalen op te vangen. Ze merkte dat hij zich moeilijk kon concentreren, soms snel boos werd of zich juist helemaal terugtrok. Ze uitte haar bezorgdheid en vroeg of er iets speelde. In overleg met mijn zoon besloten we om haar op de hoogte te brengen van wat er gaande was.
Het was geen makkelijk gesprek, maar wel noodzakelijk. We wilden niet dat hij onterecht als ‘moeilijk kind’ zou worden bestempeld. Hij had geen straf nodig, maar begrip.
De school stond open om mee te denken. Ze schakelden ook de zorgjuf in, die meezocht naar manieren om hem beter te ondersteunen. Zo kreeg hij bijvoorbeeld af en toe de mogelijkheid om zich even terug te trekken als het hem te veel werd.
Ondanks de steun van sommige leerkrachten bleef het voor hem lastig. De gewone schooldagen gingen door alsof er niets veranderd was, terwijl zijn hele wereld op z’n kop stond. Soms wilde hij gewoon naar huis. Naar de veiligheid van thuis.
Ik probeerde zo goed mogelijk bruggen te bouwen tussen thuis en school. We hielden een schriftje bij waarin ik noteerde hoe de nacht was verlopen of wat hij eventueel nodig had die dag. Dit deelde ik met zijn juf en de zorgjuf, zodat ze beter wisten wat hij doormaakte.
School is een plek waar kinderen zich veilig zouden moeten voelen. Voor mijn zoon werd het een plaats waar hij vaak moest vechten tegen gedachten die niets met school te maken hadden. Maar hij bleef gaan. Elke dag opnieuw. Omdat hij wilde leren. Omdat hij verder wilde. Omdat hij, ondanks alles, vooruit wilde.
Hoofdstuk 7 – De eerste EMDR-sessie
De nachten bleven moeilijk. Mijn zoon kon moeilijk in slaap vallen, en als hij dan eindelijk sliep, werd hij vaak wakker van nare dromen of gevoelens die hij niet goed kon plaatsen. Herinneringen kwamen in flarden terug, vaak op momenten waarop hij het niet verwachtte.
De psychologe stelde voor om EMDR-therapie te proberen. Eye Movement Desensitization and Reprocessing – een methode om trauma’s te verwerken via bilaterale stimulatie, zoals oogbewegingen of tikjes. We hadden er nog nooit van gehoord, maar ze legde het zorgvuldig uit en we voelden vertrouwen in haar aanpak.
Voor de eerste sessie moesten we samen met mijn zoon enkele beelden en herinneringen bespreken. Hij mocht zelf kiezen waar hij rond wilde werken. Hij koos iets dat hem vaak ’s avonds terug in gedachten kwam, een beeld dat hem verdrietig maakte.
Het was heftig. Terwijl hij in de sessie zat, zag ik hoe hij vocht tegen de tranen. Hoe zijn kaken gespannen waren. Hoe hij probeerde flink te zijn. Ik zat ernaast, machteloos. Je wil als ouder alles voor je kind dragen, maar dit moest hij zelf doen.
Na afloop zei hij dat het vreemd voelde, maar ook een beetje lichter. Alsof er een zwaar blok een beetje verschoven was. Hij was moe, maar opgelucht.
Thuis was hij stiller dan anders, maar hij zei dat het oké was. “Ik denk dat het een beetje helpt,” fluisterde hij die avond.
Het was de eerste stap op een lange weg. Maar het was er één. En dat gaf hoop.
Hoofdstuk 8 – Steeds meer herinneringen
De sessies bij de psychologe begonnen iets los te maken. Alsof er langzaam een mist optrok in het hoofd van mijn zoon.
Hij begon zich meer te herinneren – dingen die hij eerst had weggestopt, momenten die vaag waren geweest, kwamen nu scherper terug. Soms overviel het hem op onverwachte momenten. Een geur, een geluid, een detail in een gesprek.
’s Avonds, bij het slapengaan, vertelde hij me wat hij zich herinnerde. Ik vroeg er nooit naar, maar hij wilde dat ik het wist. Hij zei: “Mama, jij mag alles weten. Jij helpt mij.”
Soms vroeg hij me om op te schrijven wat hij zei, zodat ik het kon doorsturen naar de psychologe. “Dan kan ze me beter helpen,” zei hij.
Wat ik te horen kreeg, brak mijn hart. Ik liet het niet merken. Ik schreef, ik knikte, ik was rustig. Maar binnenin was het chaos. Tranen die ik niet wilde laten zien, schuldgevoelens die ik niet kon uitschakelen, en woede die ik nergens kwijt kon.
Ik schreef uiteindelijk een e-mail naar mijn zus, in de hoop dat ze zou beseffen wat er écht was gebeurd. Dat er actie nodig was. Dat haar zoon begeleiding nodig had.
De reactie was afstandelijk. Kort. Later hoorde ik via mijn moeder dat het verhaal was omgedraaid. Mijn zoon zou liegen. Alles zou overdreven zijn. Wat hij had verteld werd afgedaan als ‘spelletjes onder kinderen’.
Mijn zus verdedigde haar zoon. De vader in dat gezin noemde het 'experimenteren' en sprak zelfs over zijn eigen jeugd alsof het normaal was. Er werd vergeleken, vergoelijkt, geminimaliseerd.
Op dat moment besloot ik definitief het contact te verbreken. Niet uit haat, maar uit bescherming. Voor mijn zoon. Voor mezelf.
Hoofdstuk 9 – Steun op school
Op school ging het moeilijk. Mijn zoon had het lastig in de klas. Hij was sneller boos, sneller verdrietig. De kleinste spanningen leken uit te monden in conflicten.
Zijn leerkracht merkte het op en uitte haar bezorgdheid. We besloten – in overleg met hem – om haar op de hoogte te brengen van de situatie. We legden voorzichtig uit dat er iets ingrijpends gebeurd was, zonder in detail te treden.
Zij reageerde begripvol en betrokken. Ook de zorgjuf werd mee ingeschakeld. Zo hadden we op school twee aanspreekpunten die wisten wat er speelde. Mensen die hem konden opvangen als hij het moeilijk had, of net dat beetje extra ruimte konden geven.
We werkten met een schriftje waarin hij vragen of gevoelens kon noteren, ook voor de psychologe. Dat gaf hem houvast. We namen het elke sessie mee.
En als ouder startte ik een WhatsApp-groep met de klasleerkracht en de zorgjuf. Zo kon ik hen laten weten hoe hij zich voelde na een moeilijke nacht of een therapie-afspraak. Dan wisten ze dat hij wat extra begrip nodig had.
Het was geen mirakeloplossing, maar het gaf ons het gevoel dat we niet helemaal alleen stonden.
Hoofdstuk 10 – De screening
Tijdens een gesprek met de psychologe in het ZSG kwam de vraag op of we al aan een medische controle hadden gedacht. Ik had er toen nog niet bij stilgestaan. Maar ze legde uit dat een soa-screening in sommige gevallen verstandig kan zijn, vooral als er sprake is geweest van lichamelijk contact.
Ik voelde de grond weer even onder me verdwijnen. Alleen al het idee dat zo’n test nodig was, was overweldigend. Maar ik wist ook: ik moest dit voor mijn zoon doen. Voor zijn gezondheid. Voor zijn gemoedsrust. En eerlijk gezegd ook voor de mijne.
We bespraken het voorzichtig met hem. Hij begreep waarom het nodig was en stemde toe. Op dat moment had hij net verteld dat de neef ook dingen had gedaan met zijn oudere broer. En dat die broer een vriendin had. De cirkel werd groter, de risico’s minder overzichtelijk.
De huisarts nam alles ernstig en regelde een discrete screening. We legden het uit als een medische controle, zonder er veel nadruk op te leggen. Hij mocht vragen stellen, alles werd helder en rustig uitgelegd.
Toen de resultaten kwamen, was alles gelukkig in orde. Negatief. Geen sporen van besmettingen. Ik voelde me opgelucht, maar tegelijk ook leeg. Alsof zelfs dat moment van ademhalen overschaduwd werd door alles wat eraan voorafging.
Het feit dat ik als ouder überhaupt een soa-test moest overwegen voor mijn kind… is iets wat ik nooit voor mogelijk had gehouden. Het was weer een confrontatie met hoe ver de grens was overschreden. En tegelijk een pijnlijk bewijs van wat hij had meegemaakt.
Maar hij was dapper. En ik was trots op hoe hij met alles omging, zelfs al wist ik dat hij diep vanbinnen worstelde.
Hoofdstuk 11 – De kracht van verhalen
In maart kreeg mijn zoon de opdracht om zijn eigen sprookje te schrijven. Niet zomaar een fantasieverhaal, maar eentje over zijn eigen leven. Hoe het begon, wat er allemaal gebeurde, en vooral: hoe hij zelf hoopte dat het zou eindigen.
Hij begon met schrijven op de computer. Na een tijdje keek hij op, met waterige ogen, en zei: “Mama, wil jij typen als ik vertel?” En dus zat ik daar, mijn vingers op het toetsenbord, terwijl hij vertelde wat hij voelde, wat hij hoopte, waar hij bang voor was — en wat hij diep vanbinnen wenste.
Hij begon bij zijn geboorte. Bij de liefde die hij voelde voor zijn familie. Bij de fijne momenten met zijn broer, de vakanties, de kleine dingen. Maar al snel werd het donkerder. Hij vertelde over verdriet, over verliezen, over dingen die hem pijn deden. Dingen die hij niet begreep, en die nog steeds zwaar op zijn hart lagen.
Hij vertelde over het vertrouwen dat gebroken werd. Over nachten vol verwarring. Over hoe moeilijk het was om iets te vertellen wat je eigenlijk niet eens wil beseffen. Maar ook over het moment waarop hij het uiteindelijk wél durfde te zeggen. En hoe opgelucht hij was toen ik hem geloofde, hem steunde, hem niet liet vallen.
Het verhaal eindigde hoopvol. Hij vertelde over alles wat hij nu leerde: over emoties, over grenzen, over zichzelf. Hij zei dat hij later andere kinderen wil helpen. Misschien als psycholoog, of advocaat, of journalist. Zolang hij maar iets kon doen om het verschil te maken. “Dan kunnen er minder stenen en meer bloemen zijn,” zei hij.
Dat sprookje, zijn sprookje, werd meegenomen naar de EMDR-sessies. Het hielp hem om terug te kijken op zijn eigen verhaal, maar ook om de regie weer een beetje terug te nemen. Zijn eigen stem, zijn eigen woorden, zijn eigen kracht.
En voor mij was het een van de moeilijkste én mooiste dingen die ik ooit heb mogen horen.
Hoofdstuk 12 – Hoop en houvast
In mei begon mijn zoon aan een weerbaarheidstraining, een cursus genaamd Rots en Water. Het was een tip van de psychologe. Ze had gemerkt dat hij, ondanks alles wat hij al verwerkt had, nog steeds worstelde met het aangeven van grenzen. Hij zei te snel ja als hij eigenlijk nee voelde. Hij trok zich terug als het hem te veel werd, maar wist niet goed hoe hij dat moest zeggen.
De cursus gaf hem iets tastbaars. Geen gesprekken over gevoelens, maar oefeningen met lichaamstaal, ademhaling, en samenwerking. Hij leerde stevig te staan, letterlijk en figuurlijk. Zijn stem gebruiken. Start en stop zeggen. Zijn ruimte bewaken. Anderen aankijken. Grenzen aangeven.
Hij kwam thuis van de eerste sessie met een glimlach. Geen grote woorden, geen lange uitleg. Alleen maar: “Mama, dat was echt goed.”
Voor het eerst in lange tijd zag ik iets veranderen. Geen doorbraak, geen mirakeloplossing. Maar een klein vlammetje dat opnieuw werd aangestoken. Hij had iets gevonden dat hem versterkte.
In dezelfde periode had ik zelf het gevoel alsof ik in cirkels bleef lopen. De procedure zat muurvast. We kregen weinig tot geen informatie. Het gerechtelijk onderzoek leek stil te staan. Ik had al zóveel e-mails verstuurd. Zóveel keren gevraagd naar updates. En telkens kwam hetzelfde antwoord: dat ze niets konden zeggen, dat het nog onderzocht werd.
Ik voelde me moederziel alleen. We moesten zélf op zoek naar handvaten. Zélf steun zoeken. Zélf bouwen aan herstel, terwijl het systeem ons achterliet in het ongewisse.
Toch bleef ik doorgaan. Omdat hij het deed. Omdat ik zijn kracht zag. Omdat ik wist: als hij kan opstaan, dan moet ik dat ook doen.
We maakten samen lijstjes: van dingen die ons hielpen. Liedjes, knuffels, plekken waar we rust vonden.
We spraken af dat we elke week minstens één leuke activiteit zouden doen, iets kleins. Een wandeling, samen koekjes bakken, of gewoon een dekentje, een film, en elkaars nabijheid.
Het waren de kleine dingen die ons rechthielden.
En het besef dat, zelfs als alles stil leek te vallen… wij wél bleven spreken.
Hoofdstuk 13 – De laatste druppel
Eind mei kwam Annemie van Moderator opnieuw bij ons langs. Ze had intussen gesproken met mijn zus en met de neef. Oorspronkelijk was het de bedoeling om de neef apart te spreken, zonder zijn ouders erbij, maar dat was blijkbaar niet gelukt. Het gesprek had plaatsgevonden met mijn zus erbij, en dat voelde meteen al fout.
Wat we terugkregen, waren korte zinnen. Geen echt gesprek, geen erkenning, geen uitleg. Gewoon antwoorden die voelden als afvinken. Alsof het een taak was die snel afgewerkt moest worden.
Mijn zoon had hoop gehad. Hij had zijn vragen zorgvuldig geformuleerd. Vragen die voor hem essentieel waren om te kunnen begrijpen, om te kunnen helen. Hij hoopte op een sprankel eerlijkheid. Op iets dat zou bevestigen dat hij gehoord en geloofd werd. Maar dat kwam er niet.
Hij was teleurgesteld. Verdrietig. Stil.
Na het gesprek keek hij me aan en zei:
“Hij gaat het nooit toegeven, hé mama?”
Ik kon hem alleen maar knuffelen. Mijn hart brak.
En toen zei hij het zelf:
“Dan wil ik klacht indienen. Want ik wil dat het stopt. Niet alleen voor mij, maar ook voor andere kinderen.”
Het was zijn beslissing. En ik voelde dat het de juiste was.
Het was het begin van een nieuwe fase. Een officiële stap. Maar ook één die beladen was met onzekerheid, met angst voor de gevolgen, en met de wetenschap dat het een lange, moeilijke weg zou worden.
Maar hij koos ervoor. En ik volgde hem. Zoals ik dat al die tijd had gedaan.
Niet als slachtoffer, maar als vechter.
Hoofdstuk 14 – De klacht
Op 3 juni gingen we voor het eerst langs bij een advocate in Gent. Ik had vooraf al informatie verzameld, vragen genoteerd, voorbereid op wat komen zou. Toch voelde alles vreemd. Onwerkelijk. Alsof ik toekeek naar iemand anders zijn leven.
De advocate luisterde. Ze nam ons serieus. En vooral: ze nam mijn zoon serieus. Ze sprak hem aan op zijn niveau, zonder te minimaliseren. Zonder te veroordelen. En ze legde alles uit op een rustige manier. Dat was nieuw. En nodig.
Mijn zoon knikte. Stil, maar vastberaden.
We maakten een afspraak om de klacht officieel neer te leggen.
25 juni – De dag van de klacht.
Ik ging samen met de advocate naar de politie, naar de zedeninspecteur in Gent. Alles was voorbereid. En toch… zodra we binnenstapten, greep de realiteit me naar de keel.
We brachten zijn verhaal. Niet in detail – dat was voor later – maar wel voldoende om de klacht in gang te zetten.
En toen werd het stil.
Niet letterlijk, want er werden papieren ingevuld, er werd overlegd. Maar innerlijk viel er een diepe stilte over mij heen. Een stilte die geen rust bracht, maar een soort verlamming. Alsof ik met open ogen viel in een leegte.
Vanaf dat moment ging het dossier officieel van start.
Maar dat betekende ook: wachten.
Wachten op het audiovisueel verhoor.
Wachten op reacties van het gerecht.
Wachten op informatie.
Wachten…
Mijn zoon dacht dat er nu iets zou bewegen. Hij dacht dat ze hem snel zouden oproepen, dat er nu erkenning zou komen, dat men eindelijk zou zeggen: we zijn met je bezig.
Maar de stilte bleef. En die stilte begon te wegen.
Hoofdstuk 15 – Het verhoor
4 november 2024 – De dag van het audiovisueel verhoor.
Een datum die zich in mijn geheugen heeft gegrift.
We moesten ons aanmelden in een oud, grijs gebouw in Gent. Alles voelde kil, bureaucratisch. Het was alsof niemand zich afvroeg wat dit moment betekende voor een kind. Geen kindvriendelijke ruimte. Geen zachte begeleiding. Geen geruststelling.
De vrouw die ons kwam halen, stelde zich kort voor. Zakelijk. Zonder warmte.
Ze toonde ons de verhoorkamer: een donkere ruimte, met twee grote camera’s die recht in het oog sprongen.
Mijn zoon kneep in mijn hand. Zijn ogen zochten de mijne.
Maar ik mocht niet blijven.
Ze kwam tussen ons in staan, en zei: “Hij kan dat wel alleen.”
Alsof het ging om een routinegesprek. Alsof dit een gewone schooldag was.
Ik werd naar de wachtruimte gebracht. Net zo koud en leeg als de rest van het gebouw.
Daar zat ik. Alleen.
Mijn zoon zat daarbinnen, in de moeilijkste situatie van zijn jonge leven – en ik mocht niet bij hem zijn.
Het voelde alsof ik opnieuw tekortschoot. Alsof ik hem niet kon beschermen. Niet toen het gebeurde. Niet toen hij het vertelde. En ook nu niet.
Na het verhoor kwam hij terug. Zijn gezicht sprak boekdelen. Hij had zijn best gedaan, maar hij voelde zich klein.
Er werd niet gezegd wat hij precies had verteld, noch wat de volgende stap zou zijn.
De onzekerheid bleef.
Die avond sliep hij moeilijk. Ik ook.
Hoofdstuk 16 – De muur van geheimhouding
12 november 2024
We dienen een verzoek tot inzage van het dossier in. Niet om te snuisteren, niet uit nieuwsgierigheid. Maar omdat we als ouders van een kind dat dit meemaakt, het recht zouden moeten hebben om te weten wat er gebeurt. Hoe het onderzoek verloopt. Wat erkend wordt.
Het antwoord is kort en hard: geweigerd.
Omdat het om twee minderjarigen gaat, mogen we het dossier niet inkijken.
"Geheimhouding," heet dat dan.
We dienen opnieuw een verzoek in. We proberen te motiveren waarom het zo belangrijk is. Waarom het geen zin heeft dat wij als ouders in het duister blijven tasten terwijl ons kind elke dag de gevolgen draagt.
Maar ook dit verzoek wordt afgewezen.
16 december 2024
Ik hoor via mijn moeder – niet via officiële kanalen – dat de neef op verhoor zal moeten in het politiekantoor van Eeklo.
We worden hier niet van op de hoogte gebracht. Geen brief. Geen mail. Geen telefoontje.
Geen erkenning.
Geen betrokkenheid.
Geen stem.
Dit is wat de muur van geheimhouding betekent in de praktijk:
Je kind vertelt.
Jij als ouder zoekt hulp.
Je onderneemt actie.
Je sleept jezelf en je kind naar therapieën.
Je staat elke dag op met een knoop in je maag.
Maar zodra het dossier bij justitie terechtkomt,
word je uitgesloten.
Ik begrijp dat minderjarigen beschermd moeten worden. Natuurlijk. Maar wie beschermt de slachtoffers? Wie beschermt het kind dat het heeft moeten ondergaan? En wie beschermt de ouder die dag in dag uit moet troosten, uitleggen, bijstaan, en ondertussen niets mag weten?
Deze geheimhouding voelt als een straf bovenop alles.
Een onzichtbare muur die ons weghoudt van de waarheid.
Van erkenning.
Van gerechtigheid.
En steeds opnieuw moet ik mijn zoon zeggen:
“We weten het nog niet.”
“We hebben geen nieuws.”
“Ze mogen het ons niet zeggen.”
Elke keer zie ik hoe hij een beetje meer de hoop verliest.
En dat is misschien wel het ergste van alles.